Nederlandse songs – Stefka

Als jij kijkt

Rillend sta ik bij het diepe water
en ik denk: Ik ga toch liever later
Wil niet nu in die kou
Wie zegt ook dat ik zwemmen wou?
Maar plotseling die warme tinteling
voel ik je ogen in mijn rug
Draai mij om, daar sta jij,
nu keert het tij

Ik neem een duik
Sierlijk als een zwaan
Terwijl ik naar je lach
doe ik mijn mooiste vlinderslag

Wijs mij een boom, ik klim erin
Een potje kaarten, en ik win
Een donkere steeg, ik ga voorop
En ik trotseer mijn hartgeklop
Ik zing een lied voor duizend man
Ik tem een leeuw, ik kus een slang
Speel serenades voor je raam
In ‘t schijnsel van de volle maan

Ik doe het als, ik doe het
Als jij kijkt
Ik durf het als, ik kan het
Als jij kijkt
Ik doe het als, ik doe het
Als jij kijkt

piano solo

Sta nog steeds rillend bij het water
En ik denk: je bent misschien wat later.
Sluit mijn ogen, zie je staan
En voel meteeen
mijn hart
weer sneller gaan

Wijs mij een boom, ik klim erin
Een potje kaarten, en ik win
Een donkere steeg, ik ga voorop
En ik trotseer mijn hartgeklop

Struinen door de wildernis
terwijl het veertig graden is
In z’n drie de heuvel op
Sta tien minuten op mijn kop

Een grote, boze draak verslaan
“wilt u zitten, ik kan staan”
Ik bouw kastelen hemelshoog
Ik schitter in een scherp betoog

Ik zing dit lied voor duizend man
Ik tem een leeuw, ik kus een slang
Speel serenades voor je raam
In ‘t schijnsel van de volle maan

Ik doe het als, ik doe het
Als jij kijkt
Ik durf het als, ik kan het
Als jij kijkt

Ik doe het, ik kan het, ik durf het
Ik wil het, ik kan het, ik doe het

Als jij kijkt

 

Stilte na de storm

Ik kom thuis, jij bent boven

‘K zie bij de trap je schoenen staan

Ik heb je al een tijd niet meer gesproken

en denk: hoe zou het met je gaan

 

Ik kom thuis, jij bent boven

het lijkt alsof er niemand is

Tranen branden achter mijn ogen

Omdat ik voel dat ik je mis

 

Ik ben bier, jij bent boven

En die afstand voelt enorm

Waarom is wat wij deelden uitgelopen

In deze stilte na de storm?

 

Wanneer hebben wij genoeg gezwegen

Wie van ons durft de stilte te doorbreken

 

In de gang, we blijven zwijgen

En we kijken elkaar aan

Woorden die geen adem krijgen

Alleen in ons hoofd bestaan

 

Het zijn maar enkele stappen

Een stuk of drie, van jou naar mij

Ik twijfel of ik je hand zal pakken

Maar dan ben jij mij al voorbij

 

Ik ben bier, jij bent boven

En die afstand voelt enorm

Waarom is wat wij deelden uitgelopen

In deze stilte na de storm?

teksten ‘Verloren en Gevonden’ – Stefka

Meisje

Zij ging

Bos diep

Mos zacht

Tijd liep

Zij tien

Wacht af

Tak kraakt

Wind blaft

 

Jij kwam niet

De tijd liep

Jij wacht af

(Pad kraakt   Hond blaft)

Toen jij riep

En zij sliep

Klonk er niets dan wind

 

Verloren en Gevonden

Verloren en gevonden

Vergeten en gevlucht

Verborgen achter muren

Vonden zij hun weg niet terug

 

Verloren en gevonden

Gebroken in de knop?

Of bloeiden zij te heftig

Kon daar niemand tegenop?

 

Verloren en gevonden

Hier nu bijeen gebracht

Want als je buiten beeld staat

Is het toffer

als je samen wacht

 

Verloren en gevonden

Verbroederd zij aan zij

Met opgeheven hoofden

Autonoom en vogelvrij

In de race gestopt,

bij toeval of vrijwillig

Nee de knop gaat niet meer aan,

maar zouden zij dat willen?

Aha.

Mensen die

Mensen die dwalen, mensen die wachten

Mensen met gaatjes in hun gedachten

Mensen die vallen, mensen die kwijt zijn

Mensen die naar een ver land gevlucht zijn

 

Mensen die rennen, mensen die klimmen

Mensen die graag iets nieuws beginnen

Mensen die blijven, mensen die opstaan

Mensen die in de stoet voorop gaan

 

Mensen die kijken, mensen die weten

Mensen die vaak zichzelf vergeten

Mensen die vragen, mensen die dralen

Mensen die dromen in vreemde talen

 

Mensen die hier zijn, mensen die daar zijn

Mensen die dood zijn, mensen die raar zijn (klaar)

Mensen die altijd, mensen die even

Mensen die voor, en mensen tegen

 

Mensen die in, Mensen die van,

Mensen die zijn, mensen

Mensen die op, Mensen die met,

Mensen die voor, mensen

Mensen die uit, Mensen die nooit,

Mensen die geen, mensen

Mensen die veel, mensen die graag,

Mensen die ook, mensen!

 

Teksten ‘..terwijl ik wachtte’ – Joke van Leeuwen/Querido

1. Achter de wanden

Achter de wanden spraken mensen
die niet kennis kwamen maken
’s Morgens kwamen zij naar buiten,
haasten zich naar hun kantoren,
westenwind boog hen naar voren,
maar de dag stond mooi rechtop.
En ik liet hen rechtop stilstaan:
Wacht, daar is dat nieuwe meisje,
moeten wij ons laten kennen?
En een leurder met per stuk
in cellofaan gestoken rozen,
tegen te gewoon en regen,
gooide mooie op voor mij,
voor het wennen. Voor een vaasje.

 

2. Beroemde hoek

We hadden afgesproken op
een hoek, verse vriendin en ik.
Beroemde hoek. De wereld liep
voorbij terwijl ik wachtte.
Mensen met tassen en gedachten.
Een nieuwe etenstijd brak aan.
Achter een winkelruit bewogen
beelden: een machtshand landde
op een kinderhoofd. Voorzichtig
viel de avond en ik zag
op alle andere hoeken onaf-
gebroken met de ogen zoeken
wie dachten dat ooit iets toch
was beloofd.

 

3. Vluchten

Was er die nacht geen maan?
Wie moesten toen naar buiten,
moesten hun deuren sluiten,
hun meubels laten staan?

Liepen hun meubels mee?
Werden hun stoelen honden,
hadden hun kasten monden,
voor brieven van overzee?

Wie deed er toen de ronde?
Heeft iemand iemand gevonden?
Zag niemand iedereen gaan?
Was er die nacht geen maan?

 

4. Twijfellied

Doe ik wat ik kan?
Kan ik wat ik doe?
Denk ik: kan ik wat ik doe dan voel ik mij zo moe.

Moet ik wat ik denk?
Denk ik wat ik moet?
Moet ik wat ik wil en doe ik wat ik moet wel goed?

Zeg ik wat ik wil?
Wou ik wat ik zei?
Wou ik ook bij jou wat jij zei dat je wou bij mij?

Hou ik dan van jou?
Wou je dat ik zou?
Weet ik dat ik zei dat ik het zou wanneer ik wou?

Weet ik wat ik ben?
Ben ik wat ik weet?
Weet ik wat ik ken en wat ik kon als ik dat deed?

Mag ik wat ik wil?
Wil ik wat ik mag?
Dacht ik wat ik wou en wat ik mocht dat ik dat zag?

Weet ik wat ik zie?
Zie ik wat ik zul?
Zul ik wat ik kannen zou en weet ik dat ik lul?

Wul ik wat ik kou?
Kauw ik wat ik eet?
Weet ik wat ik at en deed ik dat als ik dat deed?

Voel ik wat ik heb?
Hoel ik wat ik veb?
Zoel ik wat ik doe wanneer ik dee dat ik het deb?

Zoals ik dat zei
zeik ik dat weer zo.
Wul ik dat ik kon dat ik zol donken wat ik ko!

Ho…

 

5. In de metro van Madrid  
 
We waren allemaal
En leken vaal als maden.
We schoten onder doden door
– quétalquétalquétal –

Onder grote werken
baby’s en het schone goed
rinkelglas en schalen
– quétalquétalquétal –

Een vrouw zat in haar vormen
haar vet, haar vroeger en haar vest,
ze droeg rivieren in haar vel
– quétalquétalquétal –

Ze stond met losse handen
met losse handen toen ze viel
we waren allemaal
– quétalquétalquétal –

 

6. Kastanjes

Kastanjes – die er niet meer zijn -,
een baldakijn van huis naar school,
waaronder ik, waaronder grond,
waaronder wortels, een riool,
versleten geld dat niet meer gold,
karaffen opgedroogde drank,
waaronder straten, waar ik dacht
dat in de lompen van een heden,
door een laag plafond gekrompen,
was gestrompeld naar een trap,
onbegaanbaar door de aarde
die dat ondergronds bewaarde.
Wie in mijn bovengronds verleden
op de zon kwam, die was af.

 

7. Kleiner dan de stad  – gebaseerd op 2 gedichten

Ik was veel kleiner dan de stad
en schrok nog van de bedelaars
waar altijd iets niet meer aan zat.
De winkels waren hemelhoog met
witte bergen onderbroeken, waarin
gegraaid werd van het zoeken tot
handen hadden.
Ik vergat de weg
die ik niet had geleerd en
liep verkeerd. Een vrouw gerimpeld
van bestaan, vroeg of ik met haar op
wou gaan, want anders viel zij om.
We liepen samen krom,
als een gezinnetje van zotten.
Zij wist de weg, ik droeg haar oude botten.

Ik ging daar naar een winkel om
iets wat bestond te kopen.
Ze konden mij daar niet verstaan,
dus wees ik kleur aan, zweeg hoe hol,
boog ik hoe rond, trilde hoe licht,
bewoog ik hoogte, lengte breedte.
Ze zeiden: wiewie wiewiewie
En legden heel hun toonbank vol
Met veel wat ik niet wilde.
Ik moest naar huis terug. Ik moest
er woorden bij. Maar hoe te weten
of wat ik in mijn woorden zei
en zij in hun taal anders ook
in hun taal net zo heette.

 

8. Het bos was tachtig
 
Het bos was tachtig, zij tien jaar oud.
Ze had er van gras en van sprokkelhout,
met mos en met modder een hut gebouwd
en buiten was de wc.

De vloer was van gras, het dak was van gras,
de stoel en de kast en het zachte matras,
maar de koek was van koek en een glas van glas
en van water was er de thee.

Aan een tak hing een handje van metaal
met een briefje erbij: hier kloppen, drie maal.
Iedereen welkom, maar ik bepaal
van hoe wat waarom, ja of nee.

Bijvoorbeeld: wat eten we en hoeveel keer
en wassen we af of hoeft dat niet  meer
en gaan we niet slapen, of wel, maar wanneer
en kijken we hier tv.

Ze heeft er de hele middag gewacht.
De thee werd bitter, de koek werd zacht
en niemand heeft haar een bezoek gebracht,
want niemand kwam op het idee.

Ze vonden haar pas toen het donker was.
Ze tilden haar op van haar grasmatras
en wikkelden haar in een warme jas.
Ze namen haar stilletjes mee.

 

9. Vader 

Hij was gekamd, gewassen en in leven
Geen tanden meer, maar warm rond zijn karkas,
Verbaasde ogen achter brillenglas.
Waar was zijn vrouw, waar was zijn huis gebleven?

Hij wist niet of hij woonde waar hij was.
Hij wist niet of ze eten zouden geven
En wie was op bezoek geweest zo-even
In zijn met thee en troost bekleed moeras.

Alles werd nu en alles onbestemd.
Hij gaf het op, de broek met scherpe vouw
bleef in de kast, hij lag en wachtte af.

hallo daar roepend in zijn onderhemd,
Tot hij zijn zoon die hem nog groeten wou
zag en herkende en zijn zegen gaf.
 

10.  Dat we
 
Dat we eerst
dat jij begint te
en dat ik dan
dat ik dan zo
en dat jij dan
zo erlangs en
dat ik jou dan
dat ik dan zo
dat we
terwijl buiten
wij hierbinnen
dat we daarna
wij dan daarna
dat we
ooo

Publicatie teksten:

‘Achter de wanden’, ‘Beroemde hoek’, ‘Twijfellied’, ‘In de metro van Madrid’ , ‘Kastanjes’ (gebaseerd op 3 gedichten), ‘Kleiner dan de stad’ (gebaseerd op 2 gedichten): uit  Vier manieren om op iemand te wachten”  (Querido, 2001)

‘Vluchten’ en ‘Het bos was tachtig’: uit “Ozo Heppie” (Querido, 2001

‘Vader’: uit “Hoe is’t – gedichten in ’t stad” (Querido, 2010

‘Dat we’: uit “Grijp de dag aan” (Querido, 2010)